Longread: Klimaatadaptatie + energietransitie = governance

Honderden, misschien wel duizenden lokale initiatieven heeft Nederland nodig om een nieuw duurzaam energetisch en klimaatadaptief evenwicht te bereiken. Maar haalt Nederland met deze optelsom van kleine en middelgrote projecten ook de nationale klimaatdoelen? Stedenbouwkundige Joost Schrijnen pleit voor een nationale strategie.

Stedenbouwkundige Joost Schrijnen heeft als geen ander verstand van het organiseren van de aanpak van een nationale opgave met grote ruimtelijke impact. 'Neem een nationaal programma als Ruimte voor de Rivier, waarin regionale initiatieven zijn gekoppeld aan een nationaal overzicht, dat is gericht op het behalen van een concreet en meetbaar doel: waterveiligheid. Als je daar met elkaar aan werkt, dan weet je allemaal waar je voor aan de lat staat. Zo moet het nu ook met de energie- en klimaatdoelen.'

Zo ver zijn we momenteel nog lang niet, legt Schrijnen uit: 'De grondspeculatie is weer helemaal losgebarsten. Grondeigenaren zoals boeren worden aan de lopende band benaderd of ze hun land niet als zonnepark willen verhuren. Het rendement is veel hoger dan uienteelt, dus kleuren de velden nu één voor één donkerblauw. De plaatsing hangt nu vooral af van de plek van het schakelstation, hoe dichterbij hoe goedkoper. Nog los van het feit dat het elektriciteitsnet dat helemaal niet aan kan. Dat noem ik geen ruimtelijke afweging, integendeel. Het is hapsnap, volgens de weg van de minste weerstand.'

Het cyclisch denken en sturend vermogen van de ruimtelijke ordening en ontwerp eerder als een procesbeletsel dan als een conditie sine qua non worden gezien.

Schrijnen presenteerde samen met een groep ruimtelijk professionals op 3 juli het Pleidooi 2050 aan Ed Nijpels, voorzitter van de Borgingscommissie van het Energieakkoord namens de Sociaal Economische Raad (SER). 'Opvallend aan het Energieakkoord is dat de woorden 'ruimte' of 'landschap' er wel in voorkomen, maar dat het cyclisch denken en sturend vermogen van de ruimtelijke ordening en ontwerp eerder als een procesbeletsel dan als een conditie sine qua non worden gezien. De vakgemeenschap roept daarom in het pleidooi de minister op om een stap verder vooruit te denken dan het omschrijven van het eerste doel: reductie van de helft van de CO2-uitstoot. Er is parallel hieraan een andere denklijn nodig om de langetermijnklimaatdoelen te behalen: daarvoor is een nationale strategie noodzakelijk.'

Daar kan je volgens Schrijnen niet vroeg genoeg mee beginnen. 'Het duurde wel twintig jaar na de eerste studies voordat er een nationaal programma Ruimte voor de Rivier kwam. Het programma combineerde ruimtelijke kwaliteit met waterveiligheid en heeft zo’n tien jaar uitstekend gefunctioneerd. Ik kan ook andere voorbeelden noemen van nationale ruimtelijke opgaven zoals de stadsvernieuwing in de jaren 1970 en '80. Of de Vinex (Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra), het nationale plan voor woonwijken waarin verstedelijking, leefbaarheid en mobiliteit samen kwamen.'

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog werkten veel ontwerpers in overheidsdienst, zoals bij de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, Rijkswaterstaat of Staatsbosbeheer. In de laatste paar decennia ontwikkelden zich gespecialiseerde ontwerpbureaus, die voor de Nederlandse overheid bleven werken, maar daarnaast hun ontwerpervaring in het buitenland toepassen. 'Nederland heeft een traditie opgebouwd van een intelligent opererend land dat regionale kennis met nationale doelen verbindt. Dat is ook internationaal erg van waarde gebleken, kijk bijvoorbeeld naar de grote Nederlandse inbreng in het Rebuild by Design-programma, dat in reactie op de orkaan Sandy (2014) is opgesteld.'

Infrastructuur voor duurzame energie en warmte gaan in deze eeuw voor een nieuw ordenend principe zorgen.

Alle voorbeelden van nationale programma’s die Schrijnen noemt hebben onmiskenbaar een effect op het landschap en de stad. De vakgemeenschap van ontwerpers maakte de opgaven eerst voorstelbaar met ontwerpend onderzoek. En daardoor werd de opgave vaak opnieuw en helderder gedefinieerd. Die kans biedt het huidige Klimaatakkoord waar in verschillende sectorale tafels wordt gewerkt, ook. 'Aan de klimaattafel over de industrie heeft stedenbouwkundige Marco Vermeulen laten zien dat er een nieuw warmtenetwerk nodig is, dat verbindingen legt tussen de industrie en andere functies. Infrastructuur voor duurzame energie en warmte gaan in deze eeuw voor een nieuw ordenend principe zorgen vergelijkbaar met de manier waarop (spoor)wegen het land ordenen. Of hoe beantwoord je de vraag hoe je de energie van zee bij Chemelot in Zuid-Limburg krijgt. Via een energiecorridor van tweehonderd kilometer lang en tweehonderd meter breed dwars door verstedelijkt Brabant?

Als we voortbouwen op deze traditie van ontwerpend onderzoek, waarom is er dan nu een pleidooi nodig? Schrijnen signaleert een belangrijk verschil tussen opgaven voor energietransitie en klimaatadaptatie en de voorgaande nationale programma's. 'Die waren ingebed in de traditionele legenda van ruimtelijke ordening: rood, groen, grijs en blauw.' De nieuwe onderwerpen snijden daar dwars doorheen en gaan nieuwe relaties aan waar we nog aan moeten wennen. Daarom moeten we oefenen op deze opgaven met vakgenoten.'

Schrijnen was jaren programmadirecteur van het Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta en organiseerde daar al die jaren onderzoekateliers om de opgave beter te begrijpen. Tegelijkertijd deed hij ervaring op met het werken op regionaal én nationaal niveau tegelijk: 'Vier jaar lang spraken de regiodirecteuren elke week met elkaar in Den Haag over alle regio's in het Deltaprogramma om te zien of het landelijk paste. Dat was altijd een feest, je hebt het gevoel dat je samen de wereld aan het uitvinden bent! Bij die intensieve vorm van samenwerken betrokken we elke week een aantal knappe koppen. De planbureaus en verschillende universiteiten hadden een wetenschappelijk programma dat ons van kennis voorzag. Dat hebben we voor de energietransitie en opgave voor klimaatadaptatie ook nodig.'

Niet alleen ontwerpers en wetenschappers hebben een plek in de intensieve samenwerking, betoogt Schrijnen: 'Ook bestuurders en ambtenaren uit het hele land moeten meedraaien, je moet elkaar regelmatig tegenkomen.' Op de vraag of de komst van de Omgevingswet hierbij als stimulans gaat werken, is Schrijnen niet overtuigd. 'Dat is niet meer dan een wet, die schrijft niet voor hoe het moet, maar laat de invulling van de strategie aan overheden over.'

Een regio als Goeree-Overflakkee manifesteert zichzelf als koploper en is al bijna energieneutraal. 'Die regionale inzichten moet je verzilveren en zo mogelijk kopiëren. Maar elke gemeente of provincie moet ook zelf door dat proces heen gaan, samen met ontwerpers, aannemers, boeren, et cetera. Alleen op die manier krijgt iedereen de opgave tussen de oren. Maar met de optelsom van regio's komen we er nog niet. De stad heeft het ommeland simpelweg nodig. De steden kunnen ook zelf aan de slag: bijvoorbeeld met het isoleren en verduurzamen van woningen.'

Schrijnen verwerkte in het Pleidooi 2050 de lessen uit de verschillende nationale programma's als randvoorwaarden voor succes bij de nieuwe opgaven.

Dat zijn:
- een verinnerlijkte urgentie;
- een helder doel in de tijd;
- inzicht in oplossingsrichtingen;
- ruimte voor decentrale uitwerking en oplossingen met daarin ruimte voor decentrale meekoppeling;
- programma en programmabureau dat nationaal en regionaal verbindt;
- besluitvorming projecten of programma in parlement, met behoud bevoegdheden;
- budget voor onderzoek, planvormingsproces en implementatie.

De door Schrijnen aangeduide verinnerlijking staat niet voor niets bovenaan zijn lijstje. Zowel op het vlak van klimaatadaptatie als de energietransitie geldt dat 'klein beginnen' de gestelde doelen ook mentaal dichterbij brengt. Ingrepen waar we vandaag mee aan de slag kunnen en die kunnen worden uitgebouwd naar verenigingen of coöperaties die lokale effecten kunnen opschalen moeten niet worden uitgesteld. Maar de optelsom van al die maatregelen is nog niet voldoende om de nationale doelen volledig te realiseren.

Het aflopen van Schrijnens 'checklist' zal niet automatisch tot succesvolle resultaten leiden, maar geldt als denkkader. Het twintigste-eeuwse Nederlandse planningsapparaat en de daarin beoefende governance hoeft daarbij niet bij het grofvuil te worden gezet; het kan juist de noodzakelijke balans organiseren om de 'duizenden bloemen die bloeien' in landschappen en steden door heel Nederland de juiste plek te geven. Want als deze lokale initiatieven en maatregelen op nationaal niveau elkaar nergens middenin ontmoeten, dan zou het geheel net zo makkelijk als een plumpudding in elkaar kunnen zakken.

Tekst: Teun van den Ende