Deze projecten stellen een stedelijke toekomst voor waarin het niet langer draait om economische groei
Als we de grenzen aan groei accepteren als een gegeven en welzijn en verduurzaming prioriteren boven economisch gewin, hoe ziet Nederland er dan uit? Met subsidie uit de Regeling Architectuur verkent een groep ontwerpers en architecten de mogelijkheden. Dit artikel belicht vijf projecten waarin door middel van ontwerpend onderzoek ruimte wordt gemaakt voor nieuwe voorstellingen van onze stedelijke toekomst.
De Regeling Architectuur is voor projecten die bijdragen aan de kwaliteit, ontwikkeling of verdieping van het vakgebied architectuur in brede zin. In de afgelopen jaren ondersteunde het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie onder meer projecten die gebruikmaken van ontwerpend onderzoek om een nieuwe toekomst van Nederland voor te stellen. Veel van deze projecten benaderen (stedelijke) ruimte als een common, iets wat je gemeenschappelijk beheert en deelt. Deze benadering levert niet alleen nieuwe inzichten op, maar ook bruikbare alternatieven voor ons huidige economische systeem dat niet langer houdbaar is, schrijft Paul van den Bergh. Als algemeen kader voor zijn beschouwing gebruikt hij het concept van de post-growth city, afkomstig uit het ontwerpend onderzoek in uitvoering van BURA en Crimson.
Vrije denkruimte
De rijkste één procent van de wereldbevolking bezit, consumeert en vervuilt meer dan de armste helft van de wereldbevolking, meent Selçuk Balamir, ontwerper en docent aan de Willem de Kooning Academie in No such things as poverty. In dit essay over de relatie tussen design en armoede stelt hij dat zolang het systeem waar we allemaal deel van uitmaken niet op de schop wordt genomen, armoede blijft bestaan. Ook blijven in het huidige systeem collectieve rijkdommen die niet als privébezit kunnen gelden - zoals schone lucht en water, recht op land, en vrijheid en gelijkheid tussen mensen en al het andere leven – ontoegankelijk voor de grote meerderheid.
Willen we ontwerpen voor een wereld zonder armoede, dan moeten we voorbij het kapitalisme ontwerpen, betoogt Balamir: ‘Unless design can imagine and usher in the end of capitalism, it cannot meaningfully realise any of its do-good ambitions.’ Dat dit niet zo eenvoudig is, schetst de Britse cultuurcriticus Mark Fisher. In 2008 muntte hij de term kapitalistisch realisme voor een groter gedeeld gevoel dat het kapitalisme het enige levensvatbare en economische systeem is, en dat het inmiddels onmogelijk lijkt om er een alternatief voor te bedenken. Volgens Balamir zorgt dit kapitalistisch realisme voor verbeeldingsarmoede in het ontwerpdomein. We kunnen ons geen voorstelling maken buiten het huidige systeem, terwijl we pas richting geven aan verandering wanneer het einddoel bekend is. Onze ontwerpen moeten daarom zowel visionair als richtinggevend zijn, want we zijn volledig verstrikt geraakt in onze huidige systemen.
Veel ontwerpers zoeken naar ruimte binnen de markt om de waarden die zij nastreven tot uiting te brengen. Vergroening drukken zij bijvoorbeeld uit in ‘potentiële opbrengst’ en ‘waardevermeerdering.’ Dat ontwerpen worden voorzien van dit soort kapitalistische terminologie is een uitvloeisel van het gebrek aan vrije denkruimte. Toch zijn er wel degelijk lichtpuntjes. Instanties zoals het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie kunnen ontwerpers (een stukje) vrije denkruimte geven. Wanneer we naar de projecten met een post-kapitalistische of een andere aanverwante bril kijken, kunnen we een onderstroom in de ontwerpwereld ontdekken die vorm probeert te geven aan alternatieve systemen om een nieuwe ruimtelijke toekomst van Nederland voor te stellen.
Post-Growth City: op zoek naar nieuw modellen
De Club van Rome toonde al in 1972 de grenzen aan van ons groeimodel. Deze grenzen tekenen zich in Nederland steeds duidelijker af. Voor een van de dichtstbevolkte landen ter wereld met een tekort aan bijna een miljoen woningen, gecombineerd met een stikstofcrisis, zeespiegelstijging, falend duurzaamheidsbeleid en een aanstaande energietransitie, is business as usual geen optie. Als we de grenzen aan groei accepteren als een gegeven en welzijn en verduurzaming prioriteren boven economische groei, hoe ziet Nederland er dan uit?
De Post-Growth City (PGC) is het work in progress denkmodel van BURA en Crimson dat een mogelijk antwoord biedt op veel van de nationale en mondiale wicked problems. Post-growth staat voor behoud of zelfs groei van brede welvaart (alles wat mensen van waarde vinden: materiële welvaart, gezondheid, onderwijs, milieu en leefomgeving, sociale cohesie, persoonlijke ontplooiing en veiligheid) zonder de negatieve impact die de huidige economie van groei en consumentisme met zich meebrengt. BURA en Crimson definiëren de post-growth city als volgt: ‘Een stad of regio die de groei faciliteert van alle activiteiten en producten die bijdragen aan de regeneratie van het ecosysteem en het sociale welzijn verbeteren, en die inzet op een sterke vermindering van alle activiteiten en producten die een negatieve impact hebben op het milieu en het sociale welzijn.’
Economische groei als doel heeft geleid tot perverse prikkels en acties.
Ooit was ruimtelijke ordening een taak van de overheid en woningbouw het domein van stedenbouwkundigen en architecten. Maar inmiddels is bijna alles in onze gebouwde omgeving koopwaar of privé-eigendom: wonen, onderwijs, energie, zorg, vervoer. Economische groei als doel heeft geleid tot perverse prikkels en acties die niet onze brede welvaart dienen, maar wel ingrijpende gevolgen hebben voor nutsvoorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs en wonen. Belangrijke nutsvoorzieningen zijn geprivatiseerd, ziekenhuizen, scholen en woningcorporaties zijn gefuseerd tot grote 'efficiënte' bedrijven, niet met het doel om betere zorg of scholing te bieden, maar om kosten te besparen, met alle gevolgen van dien.
Groeiende steden spelen een grote rol in ecologische destructie. De stad is voor haar (economische) voortbestaan afhankelijk van groei, waardoor gemeentes grond en gebouwen aan de hoogste bieder verkopen. Kapitaal stroomt voornamelijk naar plekken waar het meeste rendement te behalen valt. Ongelijkheid tussen buurten en wijken groeit, vaak met gentrificatie tot gevolg. De meeste ontwikkelingen bestaan uit energie- en materiaal-intensieve nieuwbouwprojecten, die vooral bereikbaar zijn voor de hogere middenklasse. Deze projecten worden vaak buiten het stedelijke gebied gebouwd, wat goedkoper en sneller is voor de ontwikkelaar, maar waarvan een deel van de maatschappelijke kosten (milieuvervuiling, verlies van open ruimte, mobiliteit) door de gemeenschap wordt gedragen.
De stad wordt zo vermarkt en vercommercialiseerd. Veel openbare ruimtes worden ingericht voor consumptie en 'levendige' steden betekenen vooral meer consumptie. Kortom, het ruimtelijk beleid, de fysieke stad en de economie zijn momenteel onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat fundamenteel veranderen lastig maakt. Ingrijpen in het ruimtelijk beleid betekent ingrijpen in het economische systeem.
De economie en stedelijke ontwikkeling moeten volgens de onderzoekers worden ontkoppeld of anders ingericht.
Het PGC-project is nog in ontwikkeling, het eindbeeld nog niet uitgekristalliseerd, de analyse nog niet volledig. Het doel is het ontwikkelen van nieuwe vergezichten en voorschriften buiten ons huidige systeem. De vraag die opkwam in mijn gesprek met Mike Emmerik van Crimson is of deze stad in gebouwde vorm wezenlijk anders zal zijn dan de huidige stad. Het project lijkt vooral over maatschappelijke waarden te gaan. De economie en stedelijke ontwikkeling moeten volgens de onderzoekers worden ontkoppeld of anders ingericht. Het verlagen van de belasting op arbeid en het verhogen van belasting op grondstoffen en uitstoot zouden zo’n verschuiving teweeg kunnen brengen. Hierdoor krijgt bestaand vastgoed meer waarde en wordt nieuwbouw duurder. Renovatie en herbestemming wordt dan eerder regel dan uitzondering. Afval zal sterk afnemen of verdwijnen, repareren en repareerbaarheid worden belangrijker. De ontwerper krijgt hierdoor de rol van zorgdrager. Dit brengt een ander gebruik van de stad en haar gebouwde omgeving teweeg. De verschuiving in de belastingdruk heeft daarnaast een positieve uitwerking op arbeidsintensieve sectoren zoals de zorg, het onderwijs en de maakindustrie, en ontmoedigt vervuilende sectoren zoals fast fashion, verre vakanties en de traditionele vlees- en zuivelindustrie. Op de langere termijn zal de samenleving hierdoor vertragen met als mogelijke gevolgen vooruitgang van sociaal welzijn, minder burn-outs en meer tijd en aandacht voor de directe omgeving.
Hoe wij willen wonen M4H 2030: betaalbare en duurzame gebiedsontwikkeling
Het onderzoek naar de post-growth city illustreert hoe ruimtelijk beleid en economie innig met elkaar verstrengeld zijn geraakt. Het project Hoe wij willen wonen M4H 2023 van het Keilecollectief, opgericht door de architecten van Studio Adams en Group A, zet zich onder andere actief in om betaalbaarheid en duurzame ontwikkeling te borgen. Het collectief onderzoekt op eigen initiatief het bestaande ruimtelijke raamwerk van de Merwe Vierhavens (M4H) in Rotterdam en heeft een actieve rol gekregen in de ontwikkeling van het gebied. Hoewel noch het collectief, noch het raamwerk expliciet de term post-growth city bezigt, passen ze goed in het denkraam. Het M4H-gebied moet ruimte gaan bieden voor makers, het delen van voorzieningen, het experiment, het produceren en gebruiken van duurzame energie en het waarderen van reststromen. Allemaal ingrediënten van de post-growth city
Sinds 2015 huist het Keilecollectief in het Keilepand, een overslagloods uit 1922, en sinds 2019 is het collectief ook eigenaar van het pand. Een speciaal opgerichte B.V. beheert het pand met als enige doelstelling het pand duurzaam te transformeren en te voorzien van betaalbare werkplekken. Het collectief is ondertussen nauw betrokken geraakt bij de buurt en het M4H gebied, gelegen tussen haven en stad. Het is een plek die binnen afzienbare tijd zal transformeren tot een bruisende woon-werklocatie. Met het huidige woningtekort is het verleidelijk dit gebied snel te ontwikkelen, maar juist hier liggen kansen voor experimenten en realisatie van duurzaamheidsambities.
Het ruimtelijke raamwerk, waarin de ruimtelijke en programmatische hoofdstructuur voor het gebied is vastgelegd, was vaag over hoe de 'leidende principes' bereikt moesten worden. Omdat het om hun 'achtertuin' ging en de ontwikkeling vertraging opliep, besloot het collectief actief mee te gaan denken. Vanuit historisch onderzoek naar de locatie werd de discussie gestart over wonen, werken, bouwen. Het Keilecollectief cureerde en organiseerde een tentoonstelling waarin vijf bestaande exposities samenvloeiden. Deze belichtten wonen in de breedste zin van het woord: nieuwe juridische constructies en opdrachtgeverschap; de publieke en collectieve ruimtes in het netwerk; de mogelijke collectieve functies en de condities die nodig zijn voor het realiseren van een coöperatief gebouw, het verhaal van de (nieuwe) gebruikers en de duurzame ambities van het gebied. Rondom de tentoonstelling werden verschillende evenementen georganiseerd, waaronder de boeklancering van Operatie Wooncoöperatie, een pleidooi voor nieuwe wooncoöperaties als alternatief voor de vastgelopen woningmarkt.
Het Keilecollectief is mede door haar aanwezigheid en dit initiatief een belangrijke onafhankelijke (kennis)partner geworden voor de gemeente Rotterdam en andere ontwerpers. Ze stelt haar ruimtes beschikbaar voor vergaderingen en workshops – ook voor externe partijen en de gemeente – en is op die manier als expert betrokken geraakt in de ontwikkeling van het gebied. Met de tentoonstelling als katalysator is het Keilepand de centrale plek geworden voor betrokken partijen om kennis te delen en te brainstormen. Het project heeft inmiddels een vervolg gekregen met Hoe wij willen werken M4H, en momenteel is Hoe wij willen bouwen M4H in ontwikkeling.
Co-Operate: Community Land Trusts als alternatief
Het project Co-Operate biedt een inkijkje in wat post-growth cities - zonder het zo te noemen - kunnen zijn op community-niveau. Het project biedt een model om gebouwen en plekken te ontwikkelen voorbij het kapitalistische model gericht op kortetermijnrendement. Space and Matter (ruimtelijk en strategisch ontwerp), We The People (sociale innovatie) en New Economy (circulaire bedrijfsmodellen) namen de bestaande Community Land Trust (CLT) H-Buurt in Amsterdam als studieobject en onderzochten hoe dergelijke initiatieven vormgegeven kunnen worden met het oog op de komende zeven generaties. De langetermijnagenda van het collectief creëert ruimte om anders na te denken over eenmalige kosten, langetermijnkosten, zachte waarden en gemeenschapszin.
In 2020, toen de projectsubsidie werd aangevraagd, waren CLT's nog relatief onbekend. CLT's ontkoppelen de eigendomssituatie tussen grond en opbouw, vergelijkbaar met erfpacht, waardoor woningen betaalbaarder worden: de grond zit niet in de aankoopprijs. CLT's bestaan om de betaalbaarheid te waarborgen en speculatie met grond en opbouw te voorkomen. Het CLT-model werd onderzocht in relatie met gemarginaliseerde groepen, de donuteconomie en tijd: hoe verhouden deze zich tot elkaar en kunnen ze elkaar mogelijk versterken? Het project is afgerond met een pitch deck, een visuele presentatie waarin het onderzoek en de resultaten worden beschreven.
Onder de naam A Neighborhood for seven generations presenteren de initiatiefnemers van Co-Operate een denkmodel dat investeringen plaatst in een tijdspanne van zeven generaties. Hiermee krijgen investeringen en duurzaamheid een heel andere dynamiek. Het denkmodel wordt geïllustreerd aan de hand van het schrille contrast tussen de 4.500 jaar oude piramides en de gemiddelde levensduur van een gebouw in Noord-Amerika, die slechts 42 jaar is. Robuuste constructies in staal en beton hebben blijkbaar niet bijgedragen aan de levensduur van gebouwen. Grondwaarde, onderhoud van niet-structurele elementen en flexibiliteit voor toekomstig gebruik blijken doorslaggevend te zijn voor sloop of behoud. Co-Operate concludeert (net als Crimson en BURA) dat het businessmodel van vastgoed het probleem vormt, en het CLT-model hiervoor een oplossing kan bieden.
Langetermijndenken brengt economische, sociale en duurzame waarden beter in balans.
CLT H-Buurt in de Amsterdamse Bijlmer, bestaat uit 110 deelnemers die werken aan betaalbare nieuwe woningen en voorzieningen voor de buurt. Door deze samenwerking kon Co-Operate haar ideeën en bevindingen direct testen (action based research) en spiegelen aan de behoeften van haar doelgroep. Ze keek vanuit deze doelgroep naar de factor tijd – de zeven generaties – aan de hand van de layers of longevity, een concept van architect van Frank Duffy: spullen/meubilair, interieur/plattegrond, faciliteiten, exterieur, structuur en locatie, aangevuld met sociale aspecten (hoe bewoners leven, werken en de gebouwen gebruiken). Vooral de aspecten sociale interactie, locatie en structuur zijn elementen met een lange tijdsfactor, passend bij de zeven generaties. Het langetermijndenken brengt volgens Co-Operate de economische, sociale en duurzame waarden beter in balans. Aan de hand van de analyse van de H-Buurt kwamen vier transformative use-cases naar voren: kruiden en voedsel, (milieu)comfort als dienst, ruimte voor verandering en schoonmaken en repareren. Deze werden verder doorontwikkeld en hun impact werd geanalyseerd over de zeven generaties.
Het project streeft in elke stap naar een volledigheid die zeer lovenswaardig is. Het pitch deck bevat links naar externe artikelen, studies, datasets en MIRO-prikborden van brainstormsessies. Hierdoor is de studie transparant en van een bijzondere rijkdom. Het is deze openheid die vanuit de ontwerpgemeenschap meer omarmd zou mogen worden als we daadwerkelijk verandering willen teweegbrengen. De roep om meer open source te werken wordt vaak gedaan, maar dit komt in de praktijk nauwelijks van de grond.
Schijnbaar onmogelijk erfgoed: nieuwe waarde voor afgeschreven gebouwen
Schijnbaar onmogelijk erfgoed is een voorbeeld van een project gestoeld op post-growth-principes dat wel nadrukkelijk bijdraagt aan een onderliggende open kennisinfrastructuur. RAAAF onderzoekt in dit project de mogelijkheden die (precisie)sloop biedt als ruimtelijke ingreep om afgeschreven gebouwen een nieuwe en unieke waarde te geven. Samen met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE), BPD, het Rijksvastgoedbedrijf en de Provincie Zuid-Holland is RAAAF op zoek gegaan naar vastgoed waarbij sloop de enige oplossing lijkt. Voor deze objecten ontstaan daardoor nieuwe mogelijkheden: ruïnevorming, partieel slopen en radicale veranderingen van de context. RAAAF wil niet de bestaande leegte van het onmogelijke erfgoed vullen, maar juist (meer) betekenis geven.
Met een startsubsidie uit de Regeling Architectuur en een deel van de daaropvolgende projectsubsidie heeft RAAAF de vele (precisie)slooptechnieken in kaart gebracht waarmee volgens hen nieuwe architectuur kan worden gecreëerd. De collectie is poëtisch en bijna eindeloos. RAAAF brengt de verschillende slooptechnieken onder in zeven categorieën: (1) handmatige sloop, (2) geautomatiseerde sloop, (3) explosieve sloop, (4) niet-explosieve sloop, (5) afbraak, (6) versneld natuurlijk verval en (7) catastrofale vernietiging. Sommige sloopmethoden zoals de sloophamer (1), sloopkogel (2), explosieven (3), ontmanteling (5), overwoekering (6) en platbranden (7) spreken voor zich. Andere methoden zijn interessante vondsten en bevinden zich soms aan de rand van sloop, wat de meerwaarde van de catalogus bewijst. Denk hierbij aan het 'afpellen' (1) met hamer en beitel of chemische bijtmiddelen, optillen en verplaatsen (5), insecten (6), omvallende bomen (6) en overstromingen, bevriezingen, mislukte implosies en blikseminslag (allen 7). Het bijzondere aan de catalogus is dat deze sloopmethoden bevat die variëren van heel precies en manueel tot gecontroleerd maar met mogelijk onverwachte resultaten tot volledig oncontroleerbaar. Niet elke sloopmethode resulteert in volledige sloop. Sloop kan ook andere delen van het gebouw blootleggen of transformeren. Met de sloopcatalogus in de aanslag wordt duidelijk dat er niet één perfecte oplossing is voor elk slooprijp gebouw. Scenario's en combinaties kunnen leiden tot nieuwe en bijzondere vondsten.
RAAAF wil niet de bestaande leegte van het onmogelijke erfgoed vullen, maar juist (meer) betekenis geven.
Naast de sloopcatalogus presenteert RAAAF met dit project zes concrete cases van ogenschijnlijk kansloos erfgoed. Voor een verlaten TBS-kliniek in het landelijke Rekken stelt RAAAF voor om een gestript karkas meermaals diagonaal door te snijden en als ruïne achter te laten voor de natuur om over te nemen. De regio krijgt hiermee een unieke (publieke) plek, die nergens anders in Nederland in deze vorm te vinden is, en waar nieuwe natuurontwikkeling haar gang kan gaan. Atlantik Wall is het voorstel van de ontwerpers voor de betonnen kustverdedigingswerken uit de Tweede Wereldoorlog. RAAAF stelt voor om de bunkers uit te graven en ze op een andere plek gekanteld of gestapeld terug te plaatsen, waarmee ze ontdaan worden van hun kwade intenties en kwetsbaar worden gemaakt. Onder de naam Church on the Move biedt RAAAF een radicale oplossing voor de vele leegstaande kerken in Nederland, waarvan verwacht wordt dat er in de komende tien jaar 300 tot 500 van gesloopt gaan worden. Met het verplaatsen van een kerk kunnen zowel de omgeving waaruit deze wordt verwijderd als die waar deze wordt teruggeplaatst, een nieuwe laag van betekenis krijgen. The Office is een voorstel om met een sloopkogel ronde gaten te slaan in kantoorvloeren, om zo nieuwe ruimtelijkheid te creëren. De kantoren die zo ontstaan, doen denken aan het werk van de New Yorkse kunstenaar Gordon Matta-Clark. RAAAF ziet deze brute wijze van sloop als tegenreactie op de zakelijke en calculerende precisiebouw, en de daarbij horende precisiedemontage die nu vanwege duurzaamheidsoverwegingen aan een opmars bezig is. Chitagong is een fragment van een schip, 800 ton staal, geplaatst als object in de publieke ruimte op de kade in Oostenburg, Amsterdam. Het symboliseert de rijkdom die internationale handel ons heeft gebracht. Na vijftien jaar wordt het object ontmanteld en verkocht, waarna de opbrengst wordt geschonken aan de arbeiders in de scheepsloopwerven in Bangladesh.
Het laatste project, Black Water, is door RAAAF als tijdelijke installatie uitgevoerd. Dit project speelt zich af in een van de drie silo's van de inmiddels gesloten rioolwaterzuiveringsinstallatie op Zeeburgereiland in Amsterdam. RAAAF wilde de bijzondere kwaliteit van de silo's tonen, zonder dat deze moeten meedoen aan de 'standaard' van stedelijke ontwikkeling. Door enkele ingrepen in de silo ontstaat er een landschap met reflecties, rimpelingen en geluid. Bezoekers kruipen via een buis de silo binnen. Eenmaal binnen horen ze druppels vanaf het dak op het wateroppervlak vallen. De echo vult de ruimte, de rimpelingen in het water reflecteren het weinige licht dat de silo binnenkomt. Langzaam wennen de ogen aan de duisternis, terwijl in een tijdsbestek van vijftien minuten millimeter voor millimeter een luik in het dak wordt opengeschoven. De ruimte wordt steeds beter zichtbaar en ervaarbaar. Een unieke ruimtelijke ervaring. Toch blijken de silo’s geen onmogelijk erfgoed. De herontwikkeling van de silo’s is inmiddels in volle gang.
Architectuur onder spanning: energietransitie in de wijk
Energie speelt een grote rol in hoe we in de toekomst onze leefwereld vormgeven. Enerzijds willen (en moeten) we energie besparen waar het kan – in de industrie, transport en gebouwen – en anderzijds streven we ernaar de energie die we verbruiken schoon op te wekken. De transitie naar een volledig elektrische maatschappij is inmiddels ingezet. Bijna iedereen kan energieproducent worden, voornamelijk met zonnepanelen. De opwekking van energie vindt dus steeds meer gedistribueerd, kleinschalig en relatief onvoorspelbaar plaats. Dit vereist een verzwaring en herziening van onze elektrische infrastructuur, waarvan we de gebouwde consequenties ook gaan terugzien op buurtniveau.
Transformatorhuisjes gaan een veel grotere rol spelen in onze stedelijke omgeving.
Het onderzoek Architectuur onder Spanning ontstond tijdens een gesprek met onder anderen netbeheerder Liander en de ontwerpers van Bright. Liander gaf aan dat er mogelijk wel vier keer zoveel middenspanningsruimtes (MSRs, transformatorhuisjes in de volksmond) moeten worden geplaatst om heel Nederland te laten overschakelen op elektriciteit in plaats van gas. Bright, bekend met vraagstukken rondom stedelijke ontwikkeling en de energietransitie, voorzag problemen: nog meer ruimteclaims op de al schaarse publieke ruimte.
De MSR’s zijn anonieme, utilitaire bouwwerken. Ze zijn dusdanig klein dat voor plaatsing geen bouwvergunning nodig is, waardoor er geen welstandscommissie is die naar ze omkijkt. Bij plaatsing van een MSR wordt doorgans niet naar de beste locatie gezocht, maar vooral gekeken naar waar de MSR het eenvoudigst geplaatst kan worden. Zo kan het gebeuren dat een transformatorhuisje dicht bij een woning of midden op de stoep wordt geplaatst. Hoewel de ruimtelijke impact van één huisje zeer gering is, vormen alle nieuw te plaatsen transformatorhuisjes bij elkaar een enorm volume. De naar schatting 125.000 MSR’s zijn samen zeven keer zo groot als het grootste gebouw van Nederland: De Rotterdam. De huisjes gaan dus een veel grotere rol spelen in onze stedelijke omgeving. Hoe gaan we daarmee om? Wat is de culturele betekenis van elektriciteit, onze vitale infrastructuur? En hoe passen we deze huisjes het best in de bestaande publieke ruimte in, waar al zoveel claims op worden gedaan?
Bright onderscheidt drie typen MSR’s, afhankelijk van hun ruimtelijke context: inpandige, zoals vaak bij nieuwbouwprojecten wordt toegepast; relatief grote betreedbare MSR’s waar de installateur voor onderhoud binnen kan; en de vergunningsvrije, niet betreedbare MSR’s waar van buitenaf onderhoud wordt gepleegd. De inpandige MSR’s leggen geen claim op de publieke ruimte, maar wel op de plint, dus ook daar is een zorgvuldige plaatsing noodzakelijk. De andere twee typen leggen wel een claim op de publieke ruimte, mede vanwege de voorschriften voor toegankelijkheid rondom de ruimte, waardoor ze als vrijstaande elementen worden geplaatst.
De transformatorhuisjes waren niet altijd zo sober en doelmatig als dat we ze nu kennen. Tot de Tweede Wereldoorlog werd er aandacht besteed aan de rol van elektriciteit en aan deze bouwwerken in ons (stedelijk) weefsel. Na de Tweede Wereldoorlog werden deze gebouwen steeds meer gestandaardiseerde, industriële producten, waar er slechts bij hoge uitzondering een andere schil omheen werd getrokken. Aanpassingen aan het standaardproduct maken het huisje snel veel duurder. Bright stelt daarom MSR+ huisjes voor die bijdragen aan andere stedelijke problematieken, zoals biodiversiteit, sportinfrastructuur of klimaatadaptatie.
Bright heeft de plaatsing van de MSR’s gevat in een programmeertaal voor het geografische informatiesysteem QGIS, waarmee zoekgebieden semi-geautomatiseerd kunnen worden opgehaald voor de plaatsing van de MSR. Vervolgens worden op basis van de kenmerken van deze locaties de slagingskansen van de nieuwe MSR+ in kaart gebracht in een beslisboom. De inzichten uit deze studie worden doorontwikkeld op verschillende plekken. Onder de naam Jeux de Joules wordt bijvoorbeeld in samenwerking met andere ontwerpers en de gemeenten Rotterdam en Amsterdam gezocht naar concrete prototypes voor transformatorhuisjes. Samen met Liander en de Amsterdam Economic Board verkent Bright nieuwe typologieën van stedelijke hubs, met de focus op decentrale datacenters als knooppunten in het stedelijke energie- en datanetwerk. Verder onderzoekt Bright of de afmetingen van de MSR nog verder geoptimaliseerd kunnen worden.
Post-growth vraagt om open standaarden, collectief eigendom van ontwerpen en een andere houding van consumenten.
Commons
De vijf bovengenoemde projecten stemmen hoopvol dat we vanuit ontwerp alternatieve toekomsten kunnen voorstellen waar we ons achter kunnen scharen. Ze hebben gemeen dat ze de (stedelijke) ruimte benaderen als een common, iets wat we – individuen, grote bedrijven, overheden - gemeenschappelijk beheren en delen.
Het industriële kapitalisme draait op massaproductie met goedkope arbeidskrachten in matig tot slechte omstandigheden, en producten die beschermd worden door patenten. Een post- growth-maatschappij, waarbij demonteerbaarheid, repareerbaarheid en zorg voor het bestaande en voor elkaar centraal staan, vraagt een verschuiving naar een meer open source samenleving, met een grotere rol voor de commons. Wanneer we weten hoe producten in elkaar zitten, hoe we ze kunnen repareren, hun levensduur verlengen en later demonteren, hergebruiken of recyclen, komen we in een post-growth-scenario waarin het bestaande daadwerkelijk waardevoller is dan iets nieuws produceren. Post-growth
vraagt om open standaarden, collectief eigendom van ontwerpen en een andere houding van consumenten. Post-growth
vraagt ook om meer liefde en aandacht voor objecten, gebouwen en de omgeving zoals we in alle projecten terugzien.
Meer nadruk op- en initiatief vanuit de commons vraagt ook een andere houding van professionele marktpartijen en overheden. De ervaring van Space and Matter met community- en commons-based-projecten leert dat dit soort collectieven vaak als minder professioneel worden gezien omdat ze meestal worden getrokken door een groep vrijwilligers. Dit soort initiatieven worden vaak ondergewaardeerd omdat ze langs dezelfde lat worden gelegd als professionele partijen, terwijl ze doorgaans een grotere maatschappelijke en ecologische waarde hebben.
Het collectieve eigendom speelt ook een rol in het energievraagstuk. Zon en wind zijn - hoewel niet overal gelijk verdeeld - van ons allemaal. Architectuur onder spanning laat zien hoe de energietransitie niet slechts een technisch vraagstuk is. De koppeling van het nieuwe en verzwaarde elektriciteitsnetwerk met laadinfrastructuur, sport, ecologie of zelfs lokale datacenters kan ook het draagvlak voor de energietransitie binnen de bevolking vergroten. Een meer lokale organisatie van energie en data draagt bij aan eigenaarschap en weerbaarheid van een gemeenschap, en was daarom ook één van de vier transformatieve use-cases van Co-Operate.
Ook binnen de vakgemeenschap is qua commoning nog een wereld te winnen. Er wordt veel onderzocht, verzameld en geanalyseerd, maar weinig gecommuniceerd en gedeeld. De transcripties van gesprekken en interviews, digitale tekeningen, datasets, of notities bij gelezen boeken of artikelen kunnen van grote waarde zijn voor vervolgonderzoeken van andere ontwerpers. Het delen van onderzoeksgegevens en methodes zal de ontwerpgemeenschap sneller verder brengen, veel (dubbel) werk besparen en anderen meer mogelijkheden bieden het onderzoek te gebruiken en verder te zetten. Subsidieverstrekkers als het Stimuleringsfonds kunnen hieraan bijdragen door striktere voorwaarden te stellen aan wat de ondersteunde initiatieven teruggeven in open source-vorm, zoals Co-Operate doet met de achterliggende spreadsheets, artikelen en andere data.
De ontwerpers en architecten van Post-Growth City, Hoe wij willen wonen M4H 2030, Co-Operate, Schijnbaar onmogelijk erfgoed en Architectuur onder spanning geven langzaam maar zeker vorm aan een de post-growth-samenleving . Aan ons als vakgemeenschap de taak om het belang van de commons te benadrukken en het concept te voeden met projecten, ideeën, onderzoek, data en inspiratie. Laten we verder kijken dan de systemen waarin we ons bevinden, werken met hetgeen we hebben, hergebruiken wat is afgeschreven en delen wat we uitvinden en ontdekken.
Paul van den Bergh is architect, gastdocent en stedenbouwkundig adviseur bij de gemeente Voorschoten.